Algemeen

Familienaam
Tot 1811 was de kerk de enige instantie die zich bezighield met de registratie van geboorte, doop, huwelijk, overlijden en begraven. Dwingende voorschriften bestonden nog niet. Het bijhouden van DTB (doop-trouw-begraaf) boeken werd veelal gedaan door een koster die in veel gevallen de schrijfkunst nauwelijks machtig was. Het noteren van bijnamen, vaak fonetisch gespeld, was eerder regel dan uitzondering. Voor de in opkomst zijnde centrale overheid was dat problematisch.
Bij decreet van keizer Napoleon van 20 juli 1808 en 18 augustus 1811 werd bevolen dat alle inwoners een familienaam moesten laten registreren. Aangezien ons land vanaf 1810 deel uitmaakte van het Franse keizerrijk was deze maatregel ook in Nederland van toepassing. Veel familienamen zijn echter niet te danken aan Napoleon. De tweenamigheid (voor- en achternaam) ontwikkelde zich al vanaf de twaalfde eeuw. Bij Koninklijk Besluit van 8 november 1825 onder Koning Willem I werd het aannemen van een vaste familie- of geslachtsnaam nogmaals verplicht gesteld.

Typen familienamen
We kunnen kortweg vijf verschillende typen familie- of geslachtsnamen onderscheiden:
a. Patroniem: toevoeging van de vadersnaam zoals: Jan Egberts(zoon).
b. Toponiem: van Elburg, van Hattem, Montfoort, Stienstra.
c. Beroep: Bakker, Timmerman, de Boer, Veerman.
d. Woningnaam: Welgelegen, Helpman, Hesselink.
e. Persoonskenmerk: de Jong, de Witte, Zwart, de Lange, den Brave.

Gedwongen huwelijk
Het kwam met enige regelmaat voor dat een echtpaar, na een gedwongen huwelijk, de geboorte en doop van hun eerste kind buiten de eigen woonplaats of gemeente liet plaatsvinden. De reden was dat in vervlogen tijden voorechtelijk geslachtsverkeer als een zonde werd beschouwd die voor de gehele kerkelijke gemeente in het openbaar moest worden beleden. Ouderparen die daar niet van waren gediend onttrokken zich daaraan door op deze manier te handelen.

Erkenning/Wettiging
De geboorteakte van het kind van een ongehuwde moeder bevat alleen de naam van de moeder. Een dergelijk kind noemde men een ‘onecht, buitenechtelijk of natuurlijk’ kind. Tot 1948 moest de moeder voor de ambtenaar van de burgerlijke stand het kind erkennen, waardoor een familierechterlijke band tussen hen ontstond, zodat het kind van haar kon erven. Slechts zelden werd het kind al bij de geboorte door de vader erkend. Mocht een bruidegom bij het in het huwelijk treden het kind alsnog erkennen, dan is enig wantrouwen ten opzichte van de overheidsadministratie niet ongepast. Het was soms al duidelijk dat de bruidegom niet de verwekker van het kind kon zijn omdat hij het jaar waarin het kind geboren werd b.v. op zee doorbracht. Voor de wet was dit echter geen probleem. Als een vader het kind erkende, ook al was hij de verwekker niet, werd het als de zijne beschouwd. De termen ‘wettig’, ‘onwettig’ en ‘natuurlijk’ verdwenen in 1998 uit de wet. Vanaf dat moment sprak men van ‘familierechterlijke betrekkingen’. De familierechterlijke betrekking tussen moeder en kind ontstaat door geboorte uit de vrouw of adoptie. De familierechterlijke betrekking tussen vader en kind ontstaat door geboorte tijdens het huwelijk, door erkenning van de vader en door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap of adoptie.

Lezen en schrijven
De kans om te leren lezen en schrijven was in de 17e en 18e eeuw grotendeels gebonden aan de sociale status van de ouders.
Indien de mogelijkheid er was dan werd een kind onderwezen in de leeskunst. In sommige gevallen betaalde de diaconie van de kerk mee; het was natuurlijk van levensbelang dat de kerkleden de Bijbel konden lezen. Echter, het maakte veel uit van welk geslacht het kind was. De gemeenschap oordeelde dat de maatschappelijke  behoefte voor een man groter was om onderwijs te volgen dan een vrouw.

Als tweede volgde na het lezen onderricht in de schrijfkunst. De algemene opvatting heerste dat het kunnen plaatsen van een handtekening als bewijs gold voor voldoende niveau in de schrijfvaardigheid. Minvermogenden of armlastigen leerden vaak uitsluitend het schrijven van de eigen naam, zodat er akten of documenten konden worden ondertekend. Dat niet alle schoolmeesters de schrijfkunst voldoende machtig waren blijkt vaak uit het feit dat verschillende personen die in dezelfde plaats woonden vaak gelijke spellingsfouten maakten. De verschillen bij het volgen van onderwijs is vaak te constateren bij het ondertekenen van de huwelijksakte. Deze akte werd door de man ondertekend, terwijl de vrouw verklaarde geen schrijven te hebben geleerd. Dat kwam ook vaak voor bij de ouders van het bruidspaar.

Mocht een ouderpaar meer vermogend te zijn dan kreeg en kind ook nog de kans om rekenonderwijs te volgen. Dat is dan ook de reden dat sommige van onze voorouders wel hebben leren lezen, maar dat schrijven en vooral rekenen een brug te ver was.